Het verschil tussen de periode vóór 1970 en de
post-1970’s was dat de Bank of England zwaar inzette op
renteverhoging als gevolg van de opgelopen inflatie, terwijl
Paul Volcker als nieuwe
Fed president in 1980/81 in de V.S.
precies het zelfde deed. Volcker
joeg de Federal Fund Rate (korte
rente) zelfs op tot boven 20%. Het was de tijd dat de centrale
bank de prijscontrole van hypotheken en commerciële leningen
geheel overnam. De kredietvraag kwam daardoor stil te liggen.
Deze ontwikkeling kan indirect worden opgehangen aan de gevolgen
van de loskoppeling van de dollar/goud relatie in augustus 1971
(RB). Vanaf dat moment waren de monetaire remmen reeds los.
Wat leert ons dit? Wel, dat het rentepercentage
niet wordt bepaald door verwoede spaarders, hetgeen werd
verondersteld door Fisher, Keynes en Friedman maar door de vraag
naar werk- en investeringskapitaal vanuit het bedrijfsleven. De
rente die men zich kon veroorloven werd weer bepaald door de
afzetprijzen van hun producten, vandaar de correlatie tussen de
leenkosten en de macro-economische activiteiten.
De misvatting van voorgaande economen was dat
deze paradox inconsistent zou zijn met de subjectieve
prijstheorie die aangeeft dat prijzen worden bepaald door de
kopers en niet door de verkopers. In de vraag naar kapitaal
leent de ondernemer immers van de spaarder. Hij is de aankoper
van leenkapitaal en de spaarder is de verkoper. De hoogte van de
rentevoet is bijgevolg gerelateerd aan de winst van de
ondernemer die hij realiseert middels het lenen van spaargeld.
Zet dit maar af tegen de nooit eerder vertoonde ZIRP en NIRP
rentevoeten die de laatste jaren “en vogue” zijn waarmee de
spaarder wordt aangezet tot het aanhouden van kasgeld dan wel de
beurs wordt opgejaagd.
Het gebrek aan correlatie tussen de rente en het
inflatieniveau is voldoende evident, terwijl het monetaire
beleid er op gericht is om de inflatie middels een hogere
rentevoet in te dammen en omgekeerd de economie te bevorderen
middels lagere rentevoeten. Na 8 jaar “zware tobberij” moet wel
duidelijk zijn dat dit beleid gewoon niet werkt en op z’n best
heeft geleid tot een rond het nulpunt zwabberende economie op
een “kussen” van schuldgroei.
Om kort te gaan, het rentemechanisme zou niet
moeten worden toevertrouwd aan centrale banken maar aan de
markt, immers het samenspel van vraag en aanbod waarvan de
prijs, in dit geval de rente, de functie is. Met een “0” rente
werd de waarde van het geld de facto ook tot “0” afgewaardeerd.
Het probleem van een lagere ( te lage) rente is
dat ook minder sterke bedrijven worden verleid tot het
financieren van minder winstgevende producties, zoals door
aanhangers van de Oostenrijkse School wordt onderschreven,
resulterend in toenemende onproductieve schuld. Of sterker,
robuuste bedrijven nemen schuld op om daarmee hun aandelen terug
te kopen c.q. hun dividend te verhogen. Ook hier de facto sprake
van onproductieve schuld.
Intussen is zichtbaar geworden dat centrale
banken eigenlijk geen idee hebben wat het juiste rentepercentage
op een bepaald ogenblik zou moeten zijn, waarmee zoals thans bij
een extreem lage rentevoet een minder draagkrachtig
bedrijfsleven in principe in leven wordt gehouden dat de schuld
kan doorrollen zonder verdere consequenties. Dat zou impliceren
dat het in stand houden van een bedrijf in plaats van te
investeren in commerciële vooruitgang de norm wordt. Dat leidt
er tevens toe dat werknemers minder productief worden ingezet
met een loon dat deze lagere productiviteit reflecteert. Bij een
relatief lager inkomen ontvangen deze werknemers als consument
dan ook minder koopkracht, immers de zuurstof van de economie.
Doorredenerend is het buiten de sterk gegroeide
staatsschuld en de eveneens sterk gegroeide bedrijfsschulden ook
de consument die middels studieleningen, hypotheken en
autoleningen onderdeel vormt van de schulden bonanza zoals
Mcleod die betitelt. Dit laat nog
onverlet dat het grootste deel van de Amerikaanse begroting
opgaat aan rentebetalingen, pensioenen en een ongedekte sociale
zekerheid. Naar blijkt is er niet alleen sprake van
schuldopeenhoping in alle geledingen van de samenleving maar
tegelijk van een opeenhoping van onproductieve schuld. Daarbij
komt dat deze opeenhoping nu zo overweldigend is dat een
minimale renteverhoging het gehele internationale monetaire
bestel zal doen imploderen, tenzij een hyperinflatie deze
schuldenberg zou kunnen doen verdampen. In beide gevallen
betekent het einde oefening, met dien verstande dat een hieruit
voortvloeiende hyperinflatie een iets langer leven zou zijn
beschoren.
In dat scenario verdampt de centrale bank mee,
zullen de banken worden genationaliseerd, zal er geen plaats
meer zijn voor de ‘fractional
reserve banking’ (25 maal meer uitlenen dan er op de balans
staat) en zal de goudprijs een geheel ander aanzien krijgen. De
geldschepping onder vastgestelde regels zou dan bij de staat
komen te liggen (dit proces wordt wel aangeduid met het Chicago
plan). Of dat een hoopgevende oplossing vormt is eveneens ‘zweifelhaft’
gezien de lotgevallen van de voormalige Sovjet-Unie.
Een oplossing zal hoe dan ook sterk afhangen van
de wijze waarop de staat in staat is het vertrouwen in een nieuw
monetair systeem te herwinnen, want we mogen vooral niet
vergeten dat de huidige generatie ‘monetary
planners’ intussen driewerf (overheid, centrale bank en
commerciële banken) achter de feiten aanholt en alles in het
werk blijft stellen om het virtuele ‘Disney World’ als de reële
wereld te blijven voorstellen.
Samenvattend had er meer aandacht moeten zijn
voor Gibson’s paradox zonder de
basis onder het vrije marktmechanisme op de kapitaalmarkt weg te
trekken. Dat zou het ontstaan van een centrale bank hebben
kunnen voorkomen zomin er sprake zou zijn geweest van een ad
libitum “vrijheid van drukpers” (QE)
alsmede irreële rentevoeten. Ook de goudkoppeling als barometer
van het monetaire systeem zou niet zijn losgelaten die in onze
geschiedenisboekjes als wortel van de grootste fouten uit de
monetaire historie zal worden geboekstaafd!
In elk geval zullen we terug moeten naar een
mechanisme dat een ‘match’ vormt tussen spaarders en leners ter
financiering van de productie, ‘the real
thing’, zonder nog langer schuld en speculatie als
bijdrage tot de vooruitgang na te streven. De wereld zal weer
moeten leven binnen de beschikbaarheid van reële en niet van
‘fancy’ middelen anno 2016 met een opgetelde schuld van $16
biljoen (12 nullen) tegen een negatieve opbrengst. Nog geen tien
jaar geleden zou je met deze waarneming in de ‘mad
house’ zijn beland.
Een miniem “goedmakertje”
vormt de opname van de Chinese munt in het SDR mandje van het
IMF dat een eerste aanzet zou moeten zijn tot de afname van de
overheersende rol van de dollar als wereldmunt op 1 oktober
(weekend) a.s. Zie hieronder de mutaties binnen dit mandje
waarbij de dollar slechts 0,04% heeft moeten inleveren tegen het
Britse pond 26%, de euro ruim 17% en de yen 11%, of een kwestie
van de jongste machtsverhoudingen(?!). |